De persoonlijke haat en de politieke gevangenis van Geert Wilders
Geert Wilders is niet slechts een politicus met scherpe standpunten; hij is het product van een langdurige angst die in ideologie is veranderd. Zijn persoonlijke trauma is een nationaal programma geworden.
Wat begon als een reactie op bedreigingen van extremisten, is uitgegroeid tot een ideologie waarin “de moslim” niet langer een individu is, maar een vijandig collectief. In zijn retoriek is zelfs de hardwerkende Nederlandse moslim niet meer deel van de samenleving, maar een risico of last. De voorzieningen van de staat, zegt hij impliciet, behoren alleen toe aan de “echte” Nederlanders.
Wie in zijn retoriek het woord moslim vervangt door Jood, Surinamer of homoseksueel, hoort meteen de morele contouren van fascisme. Het is een echo van een andere tijd. De taal van uitsluiting, van het aanwijzen van een bevolkingsgroep als bedreiging, schuift gevaarlijk dicht langs het gedachtegoed dat Europa ooit in de afgrond trok. Het is een vorm van morele apartheid, verpakt als patriottisme.
Filosofisch gezien is Wilders gevangen in wat Hannah Arendt “de logica van de ideologie” noemde: de drang om een complexe wereld tot één oorzaak te reduceren. Zo’n reductie bevrijdt van twijfel, maar ook van werkelijkheid. Zijn wereldbeeld wordt steeds nauwer, zijn toon steeds schriller. De werkelijkheid die hij bestrijdt; de multiculturele straat, de moskee, de buurman met een andere naam zijn niet gebaseerd op ontmoetingen, maar op beelden: fragmenten van televisie, cijfers in rapporten. Het “wij” vernauwt, het “zij” groeit, maar de realiteit is sterker: in de steden, op werkvloeren en scholen leven mensen al lang samen. Ze kopen broodjes döner, vieren elkaars feesten, delen zorg en werk. De samenleving functioneert ondanks de scheidslijnen die hij probeert te trekken.
Het is zijn een existentiële valkuil: zonder vijand stort zijn zelfbeeld in. Dat verklaart waarom hij, zelfs aan de rand van de macht, geen rust vindt. Macht zonder vijand zou hem richtingloos maken.
Toch blijft hij tweeënhalf miljoen Nederlanders aanspreken. Mensen die moslims niet eens perse haten, maar zich herkennen in zijn woede of wantrouwen of hem gewoon in zijn situatie zielig vinden en hem blijven steunen. Onder zijn stemmers zitten mensen misschien wel halfbloedjes als kleinkinderen hebben, dagelijks eten afhalen bij een Turks restaurant, een pakket aannemen van een Marokkaanse koerier of samenwerken met een collega met islamitische achtergrond, zonder vijandigheid. Zij bewijzen dat Wilders’ wereldbeeld niet klopt maar ze houden hem vast in dat isolement.
Wilders is een eenmanspartij omdat hij alles onder controle wil houden; de boodschap, de toon, de richting. Maar diezelfde behoefte aan controle is zijn gevangenis geworden. Hij ziet de samenleving niet meer zoals zij is, maar zoals hij haar vreest: als een bedreiging die voortdurend buiten zijn macht groeit. Voor sommigen is hij de man die “zegt wat zij denken”, maar zelf leeft hij al jaren in een wereld zonder echte mensen, zonder contact, zonder nuance. Zijn werkelijkheid bestaat uit echo’s van vijandbeelden die hij zelf heeft gecreëerd. En juist daarvan is hij afhankelijk: zonder vijand zou hij ophouden te bestaan. In die zin is Wilders niet de bevrijder die hij wil zijn, maar de gevangene van zijn eigen angstbeeld, een man die vrijheid predikt, maar haar nooit meer zal kennen.
Reacties
Een reactie posten